Picture of author.
110+ Works 1,274 Membros 32 Reviews 1 Favorited

Resenhas

Holandês (25)  Inglês (5)  Alemão (1)  Todos os idiomas (31)
In juni 2023 – als ik het goed uitgerekend heb, want ik heb op dit moment flink wat nog te publiceren boekbesprekingen liggen, ergens tussen de 11 maanden en een jaar geleden – besprak ik van Marnix Gijsen De diaspora https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2023/06/de-diaspora-marnix-gijsen.html, een bundel verhalen die ik uiteindelijk niet behouden heb voor de eeuwigheid (of toch voor zolang mijn bibliotheek onverdeeld in mijn bezit blijft), maar die toch wel aardig geslaagd was. Met voorliggend Overkomst dringend gewenst ligt dat anders: deze bundel zal ik evenmin in mijn bibliotheek laten staan, maar veel twijfelen daarover heb ik niet gedaan.

Dit boekje, zo’n negentig bladzijden dik en “Uitgegeven door de Commissie voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek & de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen ter gelegenheid van de Voorjaarsboekenweek 1978”, zoals het onder de titel luidt, is namelijk een stuk minder van kwaliteit dan De diaspora, zelfs al geven de illustraties van Wout van Vliet er natuurlijk een ietsje extra aan. Een stuk minder van kwaliteit zowel wat de figuurlijke inhoud als de letterlijke inhoud betreft overigens: helemaal aan het begin van het zevende en laatste verhaal, Zevenenvijftig fracturen, is het boek namelijk… afgebroken. Vanaf pagina 93 zijn de resterende bladen aan de verlijming ontsnapt, wat me behalve het genoemde verhaal ook een uitleg Over de auteur en een uitleg Over de illustrator heeft gekost. Als dat laatste verhaal toevallig het beste was of als er zeer lezenswaardige dingen over Gijsen of Van Vliet in die laatste twee hoofdstukken stonden, zal u me de omissie daarvan moeten vergeven.

Kerstnacht in Marbella, Boze geesten verdrijven, De E.B. en Clara-Serena, Een gezonde geest in een gezond lichaam, en Olga, de vrouw van Potifar, zoals vijf van de andere zeven verhalen in deze bundel heten, zijn voor zover ik weet allemaal geschreven rond 1977, het titelverhaal Overkomst dringend gewenst in 1973, maar Gijsen had dat net zo goed kunnen nalaten: het scherp was voor de toen al zo’n vijfenvijftig jaar bezige auteur duidelijk van de snee, en veel verder dan wat langdradig uitgesponnen anekdotes kwam hij niet meer. Waar je bij een kortverhaal – zelf sprak hij kennelijk van “korte novellen” of “verhaaltjes” – verwacht dat het een spankracht kan behouden die je in een langer verhaal helaas af en toe verliest, sukkelen deze exemplaren rollatorgewijs verder.

Als ze al niet, huns ondanks, volkomen achterhaald zijn. De zeventiger Gijsen zal zich misschien helemaal mee gevoeld hebben met zijn tijd toen hij het in Overkomst dringend gewenst over het gegeven had dat je in de jaren 1970 “haast iedereen overal [kon] achterhalen via de radio”, in casu door via een of andere zender te laten omroepen dat de terugkomst (“Overkomst”) van een bepaalde persoon “dringend gewenst” was, maar tegenwoordig doet dat idee ouderwetser aan dan dat er een ijlbode te paard achter die persoon aan zou gestuurd zijn. Het is een moderniteit zoals de minidiscs van Sony of de tapes waarop in mijn studententijd nog software werd ‘opgenomen’: ze roept geen herinneringen meer op en duurde te kort om blijvend indruk te maken.

“Een verhaal zonder morele conclusie is natuurlijk niet af; het is dan gewoon een krantebericht”, schrijft Gijsen in Overkomst dringend gewenst, een ideetje dat hij nog eens herhaalt in Kerstnacht in Marbella (“Bij elk verhaal hoort een zedeles. Dat is een traditie.”), maar uitspraken als “Wanneer je twintig postzegels koopt, die in een rijtje van vijf komen, is er wel eens één die zegt ‘vier maal vijf is twintig’, maar de meesten tellen elke zegel tot ze bij twintig zijn” om te staven dat Spanjaarden niet kunnen rekenen, horen noch in een krantenbericht noch in een zedenles, tenzij dan een over de auteur: ‘Hij had niet door dat die manier van tellen in zo goed als elk postkantoor ter wereld gehanteerd werd en wel ten behoeve van de meetellende koper’. Zoals verhalen als dat over de Chinees Tu-fo-ling (als dat al een echte naam is tenminste), zijn “schoonzuster Sonia” en “broer Hendrik”, en zeker die over zijn huwelijk en relaties mogelijk wel thuishoren in een autobiografie (mits wat beter verteld), maar – wat die laatste twee betreft bovendien wetend dat hij het daar ook al over had in (onder andere?) De diaspora -, in deze bundel zorgen voor een bijkomende onsamenhangendheid. En ja, je kan je wel enigszins vrolijk maken over die echtgenote van hem (of van het hoofdpersonage) in Een gezonde geest in een gezond lichaam of “Barones Olga von Z.” in Olga, de vrouw van Potifar, maar het voelt als natrappen, als uit het bed ‘klappen’, zelfs als de ik-figuur in dat laatste verhaal zegt: “Bij ons (…) wordt er nooit uit het bed gepraat.” De leuke passages, de met verve geschreven alinea’s die in elk van de verhalen nog wel te vinden zijn, maken dan ook de algemene tristesse die dit boekje uitstraalt niet goed.

Björn Roose
 
Marcado
Bjorn_Roose | outras 4 resenhas | Apr 11, 2024 |
A set of seven cheerfully ironic short stories, reflecting Gijsen's sober rational/humanist view of the world. Accidents, illness and unhappy marriages happen for no good reason, but we have to deal with them and put up with their unavoidable consequences.

The title story takes its theme from those radio messages that used to come on after the news in the pre-mobile-phone era — "Mr So and so, believed to be on holiday in the South of France, driving a blue Ford Cortina registration number such and such, is urgently requested to contact Marylebone Hospital where his mother is seriously ill" (some knowing person would always comment "that means she's died"). In other stories he writes about his sister-in-law desperately trying to make her husband notice the new furniture, or about his own doomed relationship with his (now ex-) wife, or about a charming late-life flirtation with a hospital nurse who turned out to be a fan of his early verse. All very enjoyable, and quite fittingly illustrated by Wout van Vliet, who also did the cover art.
 
Marcado
thorold | outras 4 resenhas | Sep 2, 2023 |
Vele jaren geleden, toen ik behalve veel jonger ook nog veel gekker was, werd ik tijdens wat dan een “plaktocht” heette aangehouden door de politie en belandde samen met twee kameraden voor een paar uur in een politiebureau in Komen. Ik bespaar u de details van mijn verhoor (al was dat op zich vrij grappig) en beperk me wat de gevolgen betreft tot de vermelding dat mijn strafblad ook nu nog zo wit is als maar zijn kan (niet eens “gebroken” dus), maar moest wel aan die avond denken toen ik voorliggend boekje van Marnix Gijsen ter hand nam. Een van die twee kameraden was die avond namelijk in mijn auto gestapt met wat leesvoer, zijnde een boek van diezelfde Marnix Gijsen, en kreeg tijdens zijn verhoor zowaar voor de voeten geworpen dat hij “antisemitische lectuur” bij zich had. “Antisemitische lectuur”, inderdaad, van een schrijver waar ik op dat moment de naam wel van kende, maar nooit wat van had gelezen, een beschuldiging die mijn kameraad counterde met de stelling dat zulks nogal sterk zou zijn gezien de auteur joods was.

Nu weet ik niet of die kameraad dat werkelijk geloofde, maar Marnix Gijsen was net zo joods als ik, zijnde helemaal niet. Achteraf kwam ik daar achter, maar toen dit boek in mijn handen viel, bedacht ik dat het misschien ook dit boek geweest was dat die avond voor de verdediging van mijn kameraad zorgde én voor de… volkomen onterechte beschuldiging vanwege de politieman. Die politieman zal er misschien eens in gebladerd hebben, maar zal zich – zonder daarmee te beweren dat hij niet lezen kón – allicht gebaseerd hebben op de titel, mijn kameraad zal zijn idee over de etnische/religieuze aanhorigheid van Gijsen wellicht opgedaan hebben in de er in opgenomen kortverhalen. Tenzij ik er óver gelezen heb, heeft de auteur het niet over dat soort dingen in Pleidooi voor de monogamie, De perikelen van Bergen op Zoom, en Verwarde biecht in de Holland bar, maar in De school van Fontainebleau schrijft hij wel degelijk “ik als Jood” (“een Joodje, un petit Juif, ein Jid, that Jewish fellow”), en zowel in De nachttrein naar Savannah, Georgia als Kaddisj voor Sam Cohn is het jodendom niet van de lucht, en het is, laat ons wel wezen, niet altijd even vanzelfsprekend schrijvers niet te verwarren met hun personages. Ook de titel van dit boek, De diaspora, lijkt overigens in diezelfde richting te wijzen, maar we kunnen evengoed aannemen dat Gijsen die gebruikte om aan te duiden dat zijn personages tot die Europeanen behoorden die kort voor de Tweede Wereldoorlog hun toevlucht gezocht hadden in de Verenigde Staten: Gijsen had namelijk het geluk bij het uitbreken van die oorlog in Amerika te verblijven als adjunct-commissaris-generaal van het belgisch paviljoen op de Wereldtentoonstelling van New York en bleef vervolgens tot 1964 hangen in diezelfde Verenigde Staten. Gezien het boek in 1961 verscheen en Pleidooi voor de monogamie zich in consulaire kringen afspeelt, De school van Fontainebleau in “de kleine kolonie van onze uitgeweken landgenoten te New York”, De nachttrein naar Savannah, Georgia een uitgeweken Vlaming als verteller heeft, en de verteller in Verwarde biecht in de Holland bar de lezer/toehoorder een en ander toevertrouwt omdat die “een landgenoot is” (wat, gezien dit boekje uitgegeven is bij A.A.M. Stols/J.-P. Barth in ‘s Gravenhage, nog wel de mogelijkheid openlaat dat die landgenoot Nederlands zou zijn), mag u van die aanname zelfs rustig een zekerheid maken.

Net zoals van het feit dat de verhalen goed geschreven zijn: qua vertelstijl valt op deze Novellen, zoals ook de ondertitel van het boek luidt, niks af te dingen. Goed, de als gesproken weergegeven monoloog in Verwarde biecht in de Holland bar is misschien een beetje far-stretched en om zo’n lange biecht te aanhoren moet de “landgenoot” wel wat geduld hebben, maar delen van de er in opgenomen filosofische overwegingen maken dat dan weer goed: “Hebt u er ooit over nagedacht welk een vreemde indruk in het jaar 3000 (wanneer de aarde waarschijnlijk bevolkt zal zijn door ontwikkelde primaten) die miljoenen foto’s zullen maken op onze nakomelingen, al die kiekjes waarop wij staan te grinniken? Ze zullen zich afvragen wat er zo vermakelijk mocht geweest zijn in onze beschaving, terwijl al de portretten uit vroegere eeuwen mensen zwaar van ernst voorstellen.” En: “(…) ik weet ook dat ik er tot een zekere graad schuld aan heb dat Truman honderdduizend Japanners heeft gedood in Hiroshima en Nagasaki om een miljoen Amerikanen te sparen. Dikwijls rijst de bedenking in mij op: Truman was niet alleen toen hij dit besluit nam; hij was door ons allen omringd, door miljoenen die door geestelijke osmose medeplichtig waren aan dit besluit, zoals het hele Duitse volk medeplichtig was toen Hitler besloot de Joden te liquideren. Ik weet wel dat er onderscheid moet gemaakt worden tussen een opperbevelhebber en een massamoordenaar maar toch: Truman en Hitler wisten dat zij konden rekenen op de solidariteit van de anonieme mensjes zoals ik en zoals de gezellige Duitse waard achter zijn tapkast. Ik aanvaard deze verantwoordelijkheid die niet gering is, met dit verschil dat het overwegen van dit alles mij menige slapeloze nacht heeft gekost, terwijl Truman getuigt dat hij, toen zijn besluit over de atoombom eenmaal was genomen, gewoon rustig sliep.”

In Kaddisj voor Sam Cohn worden trouwens, tussen de hapjes en de drankjes in, herinneringen opgehaald aan andere minder goede tijden. Voor joden: “Toen men herinneringen ophaalde uit het Rusland van zijn jeugd, vertelde hij haperend hoe zijn ouders in een pogrom waren afgeslacht door de dappere kozakken – die nu zo aandoenlijk kunnen zingen in Carnegie Hall, zei hij – en hoe men nagelaten had hem te doden omdat zijn moeder het wicht dat hij toen was onder haar lichaam had bedolven. Alsof het een academische vraag betrof, zei hij nadenkend: ‘Om mij te verstikken, of om mij te redden, wie zal het zeggen?’ Haar buik had men met een sabelhouw opengereten, en het zien van haar ingewanden op de aarden vloer van de hut van Prichov had de dienaars van de Tsaar ontmoedigd in hun opzet om het jodengebroed van het dorp geheel uit te roeien.” En voor Ariërs: “Van al de vrijers die bij Sam aan huis kwamen, was hij de enige Ariër. Hij had in het leger van Koltchak [Alexander, noot van mij, leider van de anti-communistische regering in Siberië en gedurende bijna twee jaar ook de internationaal erkende leider van Rusland] gevochten en zijn verhalen over die rampzalige veldtocht waren altijd boeiend. Er was geen witter Rus denkbaar dan deze knappe pianist, die uit zijn ellendige militaire loopbaan allerlei typische kenmerken had overgehouden.” Anderzijds, wanneer het over “het genie van twee Joden” gaat, Einstein en Freud: “Einstein heeft ons op de rand van de afgrond gebracht wat het materiële gebied betreft en we kunnen nu elk levend wezen met een paar klappen van de aarde wegvagen, en Freud is erin geslaagd de grens tussen goed en kwaad, tussen schuld en onschuld, de dunne scheidingslijn tussen rede en waanzin uit te wissen.”

Maar Verwarde biecht in de Holland bar en Kaddisj voor Sam Cohn zijn op zich dan weer heel andere verhalen dan Pleidooi voor de monogamie, over een man die zijn best doet om niet het ene achtjarige meisje voor te trekken ten opzichte van het andere, en De perikelen van Bergen op Zoom, dat in essentie om een eerste liefde en haar teleurstellingen gaat, zelfs al speelt het dan tegen de achtergrond van een vlucht uit Antwerpen aan het begin van weer een andere oorlog, de Eerste Wereldoorlog. Niet duidelijk of beide of een van beide verhalen autobiografisch zijn of is (ik moet per slot van rekening niet dezelfde fout maken die mijn kameraad destijds mogelijk maakte), maar het zou zomaar kunnen. Gijsen werd geboren in Antwerpen, was er vijftien toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, kán met zijn ouders mee op de vlucht gegaan zijn naar Bergen op Zoom en vervolgens weergekeerd naar ‘t Stad. En Klaaglied om Agnes, een van zijn bekendere boeken, heeft per slot van rekening ook de coming of age als thema, zij het dan een paar jaar later in de tijd. Z’n andere coming of age, het achter zich laten van het Vlaams-nationalisme en de bekering tot het belgicisme (een manoeuvre dat hem uiteindelijk ook de titel van baron opleverde), moest toen nog komen, maar het volgende zinnetje moet dus, gezien het in ieder geval veel later geschreven is dan de gebeurtenissen zich afgespeeld hebben, wellicht niet als sarcastisch gezien worden (iets wat bij De andere oorlog https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2023/05/de-andere-oorlog-willy-spillebe... van Willy Spillebeen naar alle waarschijnlijkheid wél het geval zou geweest zijn): “Wanneer ik bedenk, dat bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog die zoveel ellende over de aarde heeft gebracht en die het lot van vele van mijn naastbestaanden tragisch heeft beïnvloed, mijn enige bekommernis mijn verhouding was tot Helena van Brabant, dan schaam ik me niet, alhoewel ik toen reeds de jaren des onderscheids had bereikt – ik was ongeveer vijftien – en alhoewel mijn leraren, de pastoor van op zijn kansel, de openbare machten en de pers hun best hadden gedaan om mijn gemoed te doen ontvlammen tegen de vijand die ons land had overrompeld en die de fortengordel rond onze stad bedreigde. Neen, de burgerdeugd was nog niet ontwaakt in mijn gemoed, ook al werd het vaderland geschoffeerd.” Trouwens, zijn vader – of toch de vader van de verteller – was een verstandig man: “Toen hij mijn verbazing bemerkte, verklaarde hij me wat een oorlog voor ons betekenen kon, hoe het welzijn van ons gezin, onze bestaansmogelijkheden met de welvaart van de haven samenvielen en hoe weinig het hem kon schelen of Straatsburg in Franse dan wel in Duitse handen was. Vader had geen zin voor heroïek en gevoelde een grondige afschuw voor de blaaskaken die het hoge woord voerden en die de jeugd van Europa de dood zouden injagen.”

En Pleidooi voor de monogamie en De perikelen van Bergen op Zoom zijn dan weer heel andere verhalen dan De school van Fontainebleau. Dat gaat behoorlijk de filosofische toer op met vragen over schuld en verantwoordelijkheid, maar ook dáár weer de oorlog: “Ondertussen stierf de bloem der Amerikaanse jeugd in de jungles van Birma of op de pesteilanden van de Stille Zuidzee. (Geralidine liet zich eens ontvallen, toen we praatten over de oorlog in het Verre Oosten – een zuiver Amerikaanse aangelegenheid en dus van elk belang ontbloot -: ‘Ce sont toujours les mêmes qui se font tuer’.) De zonen van autowerkers uit Detroit, van cowboys uit Nevada, van klerken uit Wall Street, gewone, vervangbare proletariërs, niet de nazaten van hen die eeuwen lang een wondere beschaving van op de spits gedreven aristrocratie hadden in stand gehouden, totdat deze barokke structuur plots in elkaar was gestuikt.” Én de propaganda: “Onmiddellijk verhaalde hij me allerlei gruwelen die de oermensen van over de Rijn bedreven. Een Nazi had onder meer een Joods kind van een tiental maanden aan zijn bajonet geregen. Waar? In een huis aan de Nieuwestraat. Hoe heetten de ouders? Rosenblum of Rosengarten, of misschien was het wel Krakauer. Had hij het gebeurde meegemaakt? Had hij het verhaal uit de eerste hand? Had men, zoals dat in de oorlogsfolklore hoort, de moeder de borsten afgesneden? Neen, dat wist hij niet. Ik was ontmoedigd door zijn ijle fantasieën. Wat er voorviel en waarover ik goed was ingelicht was al ruim genoeg, waarom het nog aandikken door klassieke gruwelverhalen?” Plus de feiten: “Ik wist dat men op dat ogenblik, in Centraal Europa vooral, met de omkoopbare Nazi’s, die niet zo weinig in getal waren alhoewel onverzadigbaar in hun geldzucht, onderhandelde over een uitwisseling van jodenlevens tegen landbouwtractoren en vrachtwagens. (De bonzen waren nog steeds hysterisch in hun geloof in de uiteindelijke overwinning, maar de mindere goden namen al voorzorgen om hun dagen in rust en ‘Wohlstand’ aangenaam te slijten). Er bestonden, voor wie het goed aanlegde, nog heel wat mogelijkheden. Er was in het bezette Europa een beurs in jodenlevens ontstaan, waarover slechts enkele mensen waren ingelicht. In Engelse en Amerikaanse regeringskringen rees elke dag de vraag op: ‘Indien we ze kopen, wat doen we er dan mee?’ Aanbod was er van Duitse zijde voldoende, maar de vraag...” En ook de feiten van de andere kant, trouwens: “Een van de meest beschamende taferelen die de beschaafde wereld ooit heeft gekend is nog steeds voor mij de uitstalling van het bij de voeten opgeknoopte lijk van Clara Pettacci in Milaan, hangend naast het verminkte lijk van haar minnaar, de bordpapieren Caesar”.

De nachttrein naar Savannah, Georgia, ten slotte, eindigt in een ramp waarin vier mannen sterven, maar begint wel hiermee: “Wanneer ik op reis ga, ben ik, bij het vertrek, altijd ietwat teneergedrukt, want van al de wonderlijke avonturen die in treinen en op schepen te beurt vallen aan romanschrijvers en aan de fabrikanten van detectiveverhalen, krijg ik nooit mijn deel. Ik berust er al vele jaren in dat alleen Somerset Maugham en dergelijke uitverkorenen van het lot, het voorrecht genieten, tijdens hun verplaatsingen, fascinerende en fatale dames en uiterst verontrustende heren te ontmoeten.” Paul Theroux, van wie ik eerder De grote spoorwegcarrousel https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2023/04/de-grote-spoorwegcarrousel-paul... besprak, zou Gijsen wat dat laatste betreft mogelijk gelijk geven, maar anderzijds heeft die bij zijn in dat boek beschreven reizen met de trein nooit een botsing met een andere trein meegemaakt. Niet meteen iets om jaloers op te zijn, natuurlijk, maar het was Gijsen bij het schrijven van het verhaal in kwestie duidelijk ook niet te doen om die ramp.

Björn Roose
 
Marcado
Bjorn_Roose | Jun 8, 2023 |
Ik heb me nogal geergerd and de wat melige/ cynische toon. Ik denk niet dat ik meer Marnix Gijsen wil lezen.
 
Marcado
Marietje.Halbertsma | outras 4 resenhas | Jan 9, 2022 |
Boekje geschonken door tante Jo's vader en moeder op haar verjaardag 4/11/1957
 
Marcado
Janseverinus1 | 1 outra resenha | Nov 18, 2019 |
Schitterend boek; heerlijke stijl. De verkoper zei dat het zijn eerste boek was dat hij las; het zette hem aan tot meer lezen.
Er zitten verschillende humorlagen in; de mooiste is wel zijn uitzicht op gezette dames vanuit het balkon van een concertzaal.
Mooie examenvraag lijkt me: hoe heet de zus van de hoofdpersoon?
 
Marcado
leesclubhaarenjb | outras 2 resenhas | Sep 27, 2016 |
In een straat waar nooit iets gebeurt, vindt een crime passionel plaats. Prachtig verteld door een van de buren van slachtoffer Angela, een gewezen "madame" en dader Anthony, de kachelstoker van de flat.
 
Marcado
wannabook08 | Jun 8, 2016 |
Marnix Gijsen published Telemachus in het dorp. Een verhaal zonder wind of wolken (1948) after his break away from the Catholic Church and faith. The novel is a severe criticism of the hypochrisy of life in the Flemish countryside, where life in small villages during the turn of the century was dominated by the mayor, the parson, the school head master, and the village council secretary. In the fictional village Blaren, the latter three are the most powerful, and they are all family members of the young Marnix: Uncle Louis Leenaerts, the parson, Uncle Leander, the head master, and Uncle Felix, the council secretary.

As the young Marnix is caught playing sexual games with one of his friends, he is sent to spend the summer holiday in Blaren. Telemachus in het dorp. Een verhaal zonder wind of wolken is a retrospective view on this summer. While as a young boy, Marnix was unlikely to see through the hypochrisy in the village, the sharp eye and comment of the elder Marnix is ruthless. The Telemachus of the title should not be taken to refer to the Odyssey by Homer, but rather as a reference to François Fénelon's Les Aventures de Télémaque (1699), (Eng. The Adventures of Telemachus, Son of Ulysses, a fierce denunciation of the aristocracy, which is what Telemachus in het dorp. Een verhaal zonder wind of wolken is.

The myth of the village as a pure, and peaceful haven is soon broken by describing the background of some of the locals. Uncle Felix is described as a womanizer. Rape, suicide, adultery, avarice, socialism: all the "evils" associated with life in the cities are also found in the countryside.½
 
Marcado
edwinbcn | 1 outra resenha | Oct 25, 2015 |
Een jonge man van kleine adel wordt door zijn moeder zorgvuldig voorbereid op de diplomatieke carriere. Hij ondergaat die fysieke en geestelijke tucht gewillig en vervult uiteindelijk haar wens: hij eindigt zijn loopbaan als ambassadeur. Dit gaat niet zonder moeilijkheden, want al in zijn eerste post staat hij voor een zwaar probleem: de nymfomane ondernemerszucht van de ambassadrice, de vrouw van zijn chef. De oplossing die hij voor dit probleem bedenkt, schijnt hem een meesterlijke zet, maar zij beinvloed zijn verdere loopbaan ongunstig…
1 vote
Marcado
MissusB | Aug 8, 2015 |
Peter Dondeyn, een wereldvreemde intellectueel die werkzaam is op het gemeentehuis van Antwerpen, krijgt een bijzondere opdracht. Ter gelegenheid van het jubileum van de burgemeester wordt een fonds bij elkaar gebracht van waaruit éénmalig de allerarmsten van de stad een uitkering zullen verkrijgen. Dondeyn zal een parade van armoede en uitzichtloosheid aan zijn bureau voorbij zien komen, waaronder de de zelfbewuste Jacqueline Le Tueur de Jacquand die door haar optreden de preutse en onervaren ambtenaar in grote verwarring én in opspraak zal brengen.

Gijsen maakt van dit verhaal een fraai literair verslag waarin hij zijn eruditie en taallenigheid volledig met elkaar laat samenvallen.
 
Marcado
deklerk | 1 outra resenha | Jan 21, 2014 |
‘Twee jaar en drie maanden heb ik doorgebracht, helemaal alleen, op de zolder van een hoeve te Kalenbos, tijdens de bezetting’. De hoofdpersoon in deze novelle -de classicus Philip- was toen al in staat zijn leven kernachtig samen te vatten.
‘Toen de oorlog uitbrak had ik de gevaarlijke leeftijd voor mannen bereikt. Dat moment waarop men beseft dat men van alles heeft beproefd, dat men de grenzen van geestelijk en gevoelsleven heeft bereikt, dat men des levens zat is en de moed zoekt om het bestaan van berustende wanhoop, waarvan Pascal gewaagt, verder te leven tot de dood komt.’
De toon is gezet.

Gijsen schildert vervolgens een leven dat zich weliswaar voegt in het bestaan van alle dag, maar daarbij een maximale distantie aanhoudt.
Herinneringen en zelfreflectie zullen hem op de been houden, maar ‘sprankeling’ is afwezig. Tot het moment waarop Lucinda in zijn leven komt !

Het verhaal is overzichtelijk en in enkele zinnen zou het samen te vatten zijn, maar daardoor verdwijnt de kern van het verhaal. En die kan gevonden worden in de zoektocht die de schrijver beëindigt met de overdenking: ‘Voor de meesten is het leven zo doodeenvoudig: een man die in de politiek gaat, zelfs de meest bekrompen dorpspolitiek, wil eindigen als eerste minister; de kruidenier, als hij logisch doordenkt, moet een handelsmagnaat worden; de kleine geldschieter kiest Rockefeller of Morgan als ideaal. Al wat die lui doen is tastbaar, zakelijk; men kan het optellen en er een balans van maken. Maar wat kan een zogezegd beschaafd mens als ik laten zien, wanneer hij zijn einde voelt naderen ? De som van zijn aarzelingen ? De balans van zijn onzekerheden ?’

Wederom een parel van vertelkunst, verankerd in mooi en aansprekend taalgebruik; ook na meer dan veertig jaar nog steeds het herlezen waard.½
 
Marcado
deklerk | 1 outra resenha | Dec 5, 2013 |
Het inzicht dat theologie een geestelijke acrobatie voor kerkelijke mandarijnen en een erfenis van de casuïsten is, zal leiden tot de ondergang van een ”monseigneur”, hoofd van een RK parochie in Baltimore.

Nadat hij zich aan de tucht van de kerkelijke organisatie heeft onttrokken ervaart hij de beperking van zijn studie en ervaringen en zal hij met vallen en opstaan ontdekken dat een nieuwe plaats in de maatschappij voor hem eigenlijke niet bereikbaar is. Gaandeweg bouwt hij wel een verleden van drankmisbruik en en wat kleine ontsporingen op. Wanneer uiteindelijk iedereen belooft om te zwijgen biedt de kerk aan deze ongelovige onderdak.

Gijsen vertelt het verhaal op een sublieme wijze en maakt gebruik van een indrukwekkende taaltoepassing. De woordkeuze mag dan soms wat gedateerd zijn, de zeggingskracht ervan is dat zeker niet. Het leven van een man die de absurditeit van het leven niet kan verklaren zal uiteindelijk leiden naar een anoniem en onbeduidend bestaan, wachtend op de dood.
”Reden tot trots heb ik niet, maar, zeg Eminentie, zeg me, mijn gezellen, stervelingen, allen, moet ik me schamen; omdat ik geen antwoord gevonden heb op de vraag die, over de hele wereld, aan alle mensen wordt gesteld ?
1 vote
Marcado
deklerk | Nov 12, 2013 |
De schrijver vertelt in een achttal verhalen over zijn jeugd tussen zijn twaalfde en zeventiende jaar. De jaren tot in de eerste wereldoorlog. De kleine bundel kent pareltjes van schrijfkunst. In een soms licht ironische toonzetting beschrijft hij de ontwikkeling van zijn vroege leven in het perspectief van de tijd die nadien is verstreken. De tekst blijft opvallend genoeg toch dicht op de huid van de tegenwoordige tijd. Natuurlijk is een jeugd van honderd jaar geleden niet meer te vergelijken met die van nu, maar de wereld van de fantasie blijft dat wel ! Alleen het omgevingsbeeld is veranderd.

Van de acht verhalen is die waarin hij een monument opricht voor zijn niet gekende, als baby overleden zusje, het meest indrukwekkend. Samen met zijn broer laten zij in hun gedeelde fantasie het meisje opgroeien. ‘Onder de stuwkracht van Moeders herinnering en nostalgie hebben wij zo onze zuster Alice opgebouwd uit het materiaal van onze dromen en uit onze behoefte aan vrouwelijke innigheid en vertedering.’
Bij het sterfbed van zijn moeder wordt het verhaal van zijn overleden zusje in het werkelijke perspectief geplaatst en wordt dit verhaal een ‘grafzuil, opgericht ter nagedachtenis van onze lieve zuster Alice wier graf mij onbekend is.’
 
Marcado
deklerk | Oct 13, 2013 |
Voor het eerst gelezen in 1974. En nu eens ondervinden wie van ons twee -het boek of ik- de leesgeschiedenis kan overleven. Met die gedachte heb ik de schaduw van de tuin opgezocht en ben gaan lezen.

Het thema ligt besloten in de zinnen van de verteller van het verhaal: “Ik was die nacht zeer moe en droef. Moe mag men in onze tijd wel zijn, maar droef ? Dat is een begrip uit de vorige eeuw. ’In veel wijsheid is veel verdriet’ zegt de Prediker, maar ik was droef zonder wijsheid”.
Het verhaal vertelt geschiedenissen van ‘getekenden’, mensen die de eenzaamheid zijn gaan prefereren omdat hun geschiedenis niet meer past in de moderne verbeeldingswereld van de mensen van vandaag. De jaren vijftig/zestig van de vorige eeuw zijn niet ontvankelijk voor de verhalen van overlevenden van de holocaust, het zijn de jaren waarin volop en zonder dralen de groeiscenario’s worden ontworpen.

De verhalen worden verteld en de luisteraar zit aan de dertig meter lange bar in de Pink Poodle Bar in New York. Bij de vaste clientèle bekend als de kroeg van groot verdriet.
De verhalen worden gelardeerd met scherpe observaties en in een toonzetting van barmhartigheid voor de ‘gemerkte’ mens.
De gesprekken zijn typisch Gijsen: cynisch, gevat en wendend naar gekozen distantie, waardoor zij een lading krijgen die nog steeds diepe indruk maak.

Gijsen is altijd de schrijver gebleven waar ik aan ben blijven hangen; ongeveer vijftig jaar geleden het eerste boek gelezen en sindsdien meen ik blijvend onder de invloed van zijn oeuvre te hebben gestaan.
En dat werd bevestigd op dat stille plekje in de tuin waar ik dit boek las.

(ps: een nieuw leesproject is vandaag geboren !)½
1 vote
Marcado
deklerk | Sep 5, 2013 |
Een boek dat ik voor mijn literatuurlijst Nederlands heb gelezen.
Ik vond het een mooi boek, een beetje vreemd, maar toch wel goed leesbaar.

Het boek heb ik altijd bewaard, maar nooit herlezen. Het mag nu verder op reis.½
 
Marcado
BoekenTrol71 | outras 2 resenhas | Mar 31, 2013 |
Een leraar oude talen neemt in WOII een vriend in huis die gezocht wordt. Ze worden verraden en zijn vrouw en zoon komen om in een van de kampen. Hij zelf wordt bij school opgewacht en naar een onderduikadres gebracht. Hij brengt zijn tijd door met het vertalen van Homerus, het lezen van een medische encyclopedie en nadenken. Als hij weer naar buiten kan, krijgt hij steeds meer weerzin tegen de manier waarop men met het oorlogsverleden omgaat. Hij is blij als hij gedelegeerde mag worden bij de VN. Helaas blijkt hij niet zo erg diplomatiek en wordt hij op tournee door Amerika gestuurd om over België lezingen te houden. Bij de zoveelste lezing in een zelfde soort stadje ontmoet hij Lucinda en ze worden verliefd. Hij begint nu pas echt te leven.
 
Marcado
wannabook08 | 1 outra resenha | Jul 26, 2012 |
Tot de helft gelezen. Ik kon me er niet echt voor interesseren. Wel aardig en geestig, maar geen verassende nieuwe dingen.
 
Marcado
M.J.Meeuwsen | 1 outra resenha | Jul 6, 2012 |
Heel aardige verhalenbundel. Schrijft erg nuchter en relativerend, met toch een enorme gevoelslading.
 
Marcado
M.J.Meeuwsen | outras 4 resenhas | Jul 1, 2012 |
Autobiografische verhalen van diverse teneur en niveau. Uitgebreide colums. Mooi verouderd. Perfecte treinliteratuur.
 
Marcado
judikasp | outras 4 resenhas | Dec 26, 2011 |
Gijsen laat ons meegenieten van zijn reis door Griekenland aan het eind van de jaren twintig van de 20e eeuw. Op veel plaatsen ben ik zelf geweest in het begin van de 21 eeuw. Er is wel het een en ander veranderd, maar er is ook nog veel herkenbaar in de reisherinneringen van Gijsen. En wat een prachtige taal schrijft hij.
 
Marcado
wannabook08 | Nov 1, 2011 |
Boekje over een man die weinig reden heeft om zich te verheugen in het leven: getrouwd met een kwezelachtige vrouw, in New York "gestrand" omdat België bezet is door de Duitsers, een baan waaraan weinig eer valt te behalen, een oplaaiende liefde voor een vrouw die niet van hem houdt, en als hij met een scharminkel van een paard vriendschap sluit, gaat dat beest al snel dood. En dan wordt Pearl Harbor aangevallen en ineens ziet de wereld er ook voor de verteller heel anders uit.
 
Marcado
wannabook08 | Oct 7, 2011 |
Weergave van een lezing die Gijsen in 1963 gaf voor de paters dominikanen in Leuven en waar hij zijn kritiek op kerk en godsdienst uiteenzette. Goed geschreven; bevat de typische punten van de vrijzinnigheid; wel gesteld in een bijzonder archaïsche taal, plechtig en voornaam, eigen aan die tijd.
 
Marcado
bookomaniac | Nov 25, 2010 |